De kloof tussen kennen, willen en voelen (3)
Een eerste uitleg over mijn dissertatie 'EEN KWESTIE VAN SMAAK. Kant-tekeningen bij Nietzsche'
Kennen, willen, en voelen, dat zijn de drie basisvermogens van alle mensen, schreef ik twee weken geleden. Deze gedachte komt niet van mijzelf, maar is ontwikkeld door Immanuel Kant, de 18e eeuwse filosoof op wiens esthetica ik in 2002 ben gepromoveerd.
Kennen, willen en voelen? Is dat alles? Want we kunnen toch veel meer; schrijven bijvoorbeeld, grappen maken, een muziekinstrument bespelen, huizen ontwerpen, met anderen meevoelen, wraak nemen, muziek componeren, dansen, sporten, lachen, zingen, enz.
Iets daadwerkelijk kunnen is echter een emergent verschijnsel volgens mij; het is een optelsom van kennen, willen en voelen, en - net als bij de meeste zaken - ook hier is het geheel heel veel meer dan de som der delen.
Het niet te onderschatten begrip 'emergentie' speelde in de 18e eeuwse filosofie nog geen enkele rol, maar toch had Immanuel Kant wel degelijk een punt toen hij beweerde dat de basis van al onze vermogens begint bij kennen, willen en voelen.
afbeelding: Robin Mattias Hurkens: Landschap (olieverf op papier) 60 x 80 cm
Kennis wordt uitgedrukt in theoretische oordelen, de wil komt tot uitdrukking in morele oordelen, en het gevoel is van eminent belang bij onze smaakoordelen, meende Kant, en daar heeft hij drie bijbehorende boeken over geschreven: 1. 'De kritiek van de theoretische rede', 2. 'De kritiek van de praktische rede' en 3. 'De kritiek van de oordeelskracht'.
De eerste 'Kritiek' gaat over theoretische kennis, De tweede 'Kritiek' gaat over ethiek ofwel de moraal. En de derde kritiek gaat over esthetica (over het kunnen waarderen van schoonheid zowel van kunst als van de natuur).
Zoals het een filosoof uit die tijd betaamde deed Kant daarbij niet louter een beroep op empirische argumenten, maar berustte zijn visie op een transcendentaalfilosofische argumentatie. Dit betekent dat Kants uitgangspunt was dat er kennis is die algemeengeldig is, en vervolgens ging Kant op zoek naar de mogelijkheidsvoorwaarden hiervan. Hetzelfde geldt voor zowel de moraal als de esthetica: Kants uitgangspunt was dat er zowel morele als esthetische oordelen worden geveld die met recht aanspraak kunnen doen op algemeengeldigheid en vervolgens zoekt hij uit hoe dat kan.
Dat hij het esthetische oordeel een gevoelsoordeel noemde, betekende voor Kant dus geenszins een diskwalificatie van dit oordeel: het gevoel is volgens hem immers één van de drie basisvermogens van de mens. Deze gedachte was in de 18e eeuw bepaald niet vanzelfsprekend. Integendeel, het gevoel werd juist gezien als een inferieure vorm van het intellectuele. Inferieur omdat het onduidelijk is - vergeleken met het intellectuele. Dat het gevoel op deze wijze tot een tekort werd gedegradeerd is precies het punt waartegen Kant heeft geprotesteerd. Het gevoel is niet verward, zo vond hij, het heeft zijn eigen duidelijkheid. Het heeft alleen zowel een andere oorsprong dan het intellect als een ander onderwerp.
Laat ik bij het eerste beginnen: die andere oorsprong. Het intellect, zo beargumenteert Kant, komt voort uit een spontaan vermogen, het is een activiteit vanuit ons brein. Het gevoel daarentegen komt voort uit een receptief vermogen. Een gevoelsoordeel is dus gebaseerd op ontvankelijkheid, terwijl (wetenschappelijke) kennis juist voortkomt uit creativiteit. Op deze wijze geredeneerd hebben de ons bekende zogenaamde creatieve vakken (mode, kunst, design, fotografie, etc...) dus niet zozeer te maken met creativiteit, maar met ontvankelijkheid. Creativiteit wordt vooral gevraagd van wiskundigen, scheikundigen, filosofen, natuurwetenschappers, etc.
En dan nu over dat andere onderwerp. Daarover kan ik heel kort zijn: Iemand die een kenoordeel velt, heeft de feitelijke wereld tot object. Iemand die een moreel oordeel velt heeft de wereld van de interpretaties tot object. Daarover later meer, maar waar het in mijn proefschrift om ging is dat iemand die een smaakoordeel velt eigenlijk helemaal geen object heeft. Zo iemand zegt namelijk alleen iets over zichzelf. Het object is alleen maar aanleiding om over zichzelf te praten.
En het is precies dit punt waarop de redelijke Verlichtingsdenker Immanuel Kant verbonden kan worden met zijn ogenschijnlijke tegenpool, de irrationele 'moraalvernietiger' Friedrich Nietzsche.
Waar Kant meent dat iemand die iets zegt over een mooi of lelijk schilderij alleen iets over zichzelf zegt (dus zichzelf enorm laat kennen), meent Nietzsche dat dit ook het geval is wanneer iemand morele oordelen velt, dus wanneer iemand bijvoorbeeld zegt 'abortus is altijd verkeerd' of 'iedereen moet altijd trouw blijven aan zichzelf' of 'alle mensen zijn gelijk', enz...
Maar wat zegt zo iemand dan over zichzelf? Een volgende keer zal ik hier verder op ingaan. En zo wil ik proberen om - stap voor stap - de inhoud van mijn dissertatie binnen de filosofie toegankelijk maken voor een niet-filosofisch publiek.
- Gepubliceerd op zondag 1 maart 2020
- Ga naar de vorige VORIGE ZONDAGBLOG over de kloof tussen kennen, willen en voelen
- Ga naar het OVERZICHT van alle nieuwste blogs
- Ik begin weer bij het BEGIN
- Reacties worden zoals altijd op prijs gesteld. Dat kan via het CONTACTFORMULIER of gewoon via de mail.